Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat een dga vrij kon beschikken over een bestelauto van een werkmaatschappij. Daardoor is er sprake van een terbeschikkingstelling en een bijtelling voor privégebruik.
De dga van een holding-bv beschikt over een bestelauto van een werkmaatschappij en kan daar ook in privé gebruik van maken. De bestelauto heeft een vlakke laadruimte, een bijrijdersstoel en is niet voorzien van een GPS-volgsysteem.
Hij ontvangt een fictief loon van de holding in de jaren 2016 tot en met 2019. Een inspecteur stelt een boekenonderzoek in naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften loonheffingen over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019.
In het controlerapport constateert de inspecteur dat er in de genoemde jaren geen bijtelling op het loon van de dga heeft plaatsgevonden vanwege het voordeel dat hij genoot door het privégebruik van de aan hem ter beschikking gestelde bestelauto. De inspecteur kondigt de bijtelling voor het privégebruik van de bestelauto aan en besluit over deze correcties vergrijpboeten van 50% op te leggen.
De holdng stelt dat zij als werkgever van de dga niet inhoudingsplichtig is voor het eventuele voordeel inzake het privégebruik van de bestelauto. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt dat de holding in beginsel niet inhoudingsplichtig is voor voordelen die door een derde, in dit geval de dga, zijn verstrekt.
Hier is de rechtbank echter van oordeel dat het voordeel inzake privégebruik van de auto, voor zover hiervan sprake is, geacht moet worden uit hoofde van de dienstbetrekking met de holding te zijn genoten en dat de holding daarvoor ook inhoudingsplichtig is.
Zelfde bedrijfsadres
De dga is namelijk zowel bestuurder van de holding als bestuurder van de werkmaatschappij en beide vennootschappen zijn op hetzelfde bedrijfsadres gevestigd. De rechtbank acht daarmee aannemelijk dat er sprake is van een terbeschikkingstelling van de bestelauto door de holding aan de dga.
De inspecteur had al gesteld dat de dga zelf kon bepalen voor welke doeleinden hij de bestelauto gebruikte. De inspecteur wees erop dat de bestelauto steeds bij het woonadres van de dga stond geparkeerd en dat hij steeds beschikte over de autosleutels.
De dga verklaarde nog dat hij vanwege de aard van de dienstverlening ad hoc gebruik moest kunnen maken van een auto en dat hij om die reden de sleutels van de bestelauto steeds bij zich had.
De rechtbank legt uit dat onder terbeschikkingstelling van een auto in de zin van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB wordt verstaan dat een werknemer voor kortere of langere tijd de feitelijke macht over een auto uitoefent. De doeleinden waarvoor de bestelauto uiteindelijk door de dga is gebruikt, zijn in dit kader dus niet van belang.
In de omstandigheid dat een auto ter beschikking is gesteld, ligt op basis van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB het vermoeden besloten dat die auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Als de auto voor meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden wordt gebruikt of niet is gebleken dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt, dan wordt het voordeel door het privégebruik bijgeteld, aldus de rechtbank.
Stelling alleen ‘zakelijke doeleinden’ is niet voldoende
De dga heeft in de jaren 2016 tot en met 2019 geen rittenadministratie bijgehouden en ook niet op andere wijze doen blijken dat hij de bestelauto niet voor meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden heeft gebruikt. De enkele stelling dat de auto alleen voor zakelijke doeleinden is gebruikt, is onvoldoende.
Op de bijtelling bestaat (onder meer) een uitzondering als het gaat om een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen of om een bestelauto waarvoor een verbod op privégebruik geldt.
De holding stelt dat de bestelauto uitsluitend geschikt is voor gebruik voor zakelijke doeleinden. Het zou volgens de holding twintig minuten kosten om alle materialen en gereedschappen in- en uit de bestelauto te laden, hetgeen bezwaarlijk is voor privégebruik.
Ook wijst de holding erop dat er geen banken in de auto aanwezig zijn en er op de bijrijdersstoel materialen en gereedschappen liggen, zodat de auto ongeschikt is om er personen mee te vervoeren. En dat er op basis van een bepaling uit een overeenkomst tussen de dga en de holding en het bedrijfsreglement een verbod op het privégebruik van de bestelauto geldt.
De rechtbank oordeelt dat het feit dat het veel tijd kost om de gereedschappen in- en uit de bestelauto te laden, nog niet maakt dat de betelauto naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. De bestelauto beschikt over een bijrijdersstoel en de afmetingen van de bestelauto maken deze naar het oordeel van de rechtbank niet ongeschikt voor ander gebruik.
Verbod op privégebruik
Ook blijkt volgens de rechtbank niet dat het verbod op privégebruik van de bestelauto in de jaren 2016 tot en met 2019 voldoet aan alle voorwaarden die daaraan worden gesteld. De holding kon niet aantonen op welke wijze er toezicht wordt gehouden op dat verbod.
Ook heeft de holding niet onderbouwd dat er een passende sanctie wordt opgelegd indien het verbod wordt overschreden en uit verklaringen van de holding blijkt dat er voor een overtreding in 2020 juist is afgezien van het opleggen van een sanctie.
De vergrijpboeten worden wel vernietigd, omdat de inspecteur de vereiste (voorwaardelijke) opzet niet overtuigend heeft aangetoond. De omstandigheid dat de regels rondom het privégebruik van een auto van algemene bekendheid zijn en dat de holding bekend was met deze regels, zijn geen bewijs dat de holding wist of had moeten weten dat in dit geval de bijtelling voor het privégebruik moest worden toegepast.
De inspecteur heeft bovendien niet aangetoond dat door het niet toepassen van de bijtelling de holding bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2023:8754, 22/3572 tot en met 22/3575